Hoeren!

– Nee nee, luister goed: huren.

– Oké. Hoeren.

– Nee nee, let op. Hu-ren. Met een u.

– Beetje moeilijk, geen probleem. Hoe-ren.

G. komt uit El Salvador. Hij woont in een centrum voor asielzoekers waar ik vrijwilligerswerk doe.

Ik help G. met zijn cursus Nederlands. Hij is erg gemotiveerd en wil zo snel mogelijk een hoger niveau bereiken. Soms praten we over koetjes en kalfjes, soms spelen we badminton of gaan we langs de dokken wandelen.

Tijdens zo’n wandeling komt er een Porsche voorbij. Stilstaan, veel lawaai maken, hard optrekken en twintig meter verder weer netjes in de file gaan staan. Dat soort bestuurder.

G. vraagt met welke auto ik rijd.

Ik heb geen auto, zeg ik, maar wel een rijbewijs. Als ik een auto nodig heb, kan ik er altijd eentje huren.

Hij doet zijn best om zijn ontgoocheling te verbergen.

Auto hoeren. Oké, geen probleem.

Ik probeer de situatie in te schatten. Over autodelen zal ik maar niet beginnen. Het is te ingewikkeld en het doet er eigenlijk niet toe. Maar wat moet ik met die hoeren?

Ik corrigeer hem zelden, maar nu ga ik het toch doen. Anders komt hij nog in de problemen.

De volgende minuten gaan we almaar luider praten, en toch blijken we elkaar niet te verstaan. Ik zeg huren, hij zegt hoeren. Ik zeg hu-ren, hij zegt hoe-ren. Hoeren, hoeren, altijd maar hoeren.

Ik leg hem uit wat het probleem is. Iets met prostitutie en zo. In alle talen die we samen kennen moeten we heel hard lachen.

Baby’s die beginnen te brabbelen, produceren alle klanken die ze maar uit hun strot krijgen. Een paar maanden later is dat gamma al heel wat kleiner, want aan dingen die niet nuttig zijn, besteedt ons brein zo weinig mogelijk aandacht. En om te bepalen welke klanken wel of niet nuttig zijn, luistert zo’n kind natuurlijk naar wat er rond het babybedje wordt verteld.

G. heeft zijn Spaanstalige ouders in El Salvador nooit de ‘u’ van ‘huren’ horen produceren. De ‘oe’ galmde dan weer voortdurend door zijn kinderkamer. Dat is de reden waarom hij twintig jaar later, duizenden kilometers ver van huis, een auto zou willen hoeren. Ook wanneer ik hem op andere ideeën probeer te brengen.

Het rare is namelijk dat je een klank die je als baby nooit gehoord hebt, al snel ook echt niet meer kan horen. Of toch niet op de manier zoals die klank wel degelijk wordt geproduceerd. Dat komt doordat ons brein die vreemde klanken vervormt tot iets wat we wel kennen.

Ik mag dus nog zo hard mijn best doen om ‘huren’ te zeggen, voor G. zal het altijd klinken als (ouwe)hoeren. Net zoals frietjes voor Japanners (en dus niet voor Chinezen) ook echt als flietjes klinken, of je dat nu grappig vindt of niet. Of zoals Nederlanders echt niet begrijpen waarom iedereen begint te bulderlachen wanneer ze in hun beste Engels beweren dat they shometimes shit on the floor.

Kinderen met dyslexie lijken zo’n filter om alleen de nuttige klanken uit hun eigen taalsysteem te selecteren trouwens te missen. Dat zou wel eens de reden kunnen zijn waarom zij later leesproblemen krijgen.

Daar staan we dan, G. en ik.

– Luister goed, G. Ik ga een auto… hu-ren.

– Ik ga een auto… hoeren.

– Huren!

– Hoeren!

– Huren!

– Hoeren!

Rondom ons beginnen mensen raar te kijken.

Een auto hoeren, zegt G. grijnzend. Grappig.

Of lenen, zeg ik stilletjes. Dat kan natuurlijk ook.  

3 thoughts on “Autohoeren

  1. Wat het ook niet makkelijker maakt: het Nederlands is een van de weinige (Europese) talen die de UU-klank heeft (samen met het Frans, putain!)

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *